Sunday, August 30, 2009

Misdaad en Straf: Ad Verbrugge

Dit artikel bevat een bespreking van het essay “Zinloos” geweld: Misdaad en straf in een tijd van cultuurverlies, (2004) geschreven door de Nederlandse filosoof Ad Verbrugge. [1] Hoewel ik Verbrugge soms een wat moraliserende of conservatieve toon vind hebben bied zijn essay goede argumenten in relatie tot het onderwerp publiek domein en de rechtsstaat. Ook laat het zien wat de relatie is tussen vrijheid en gemeenschapszin. Verbrugge is er onder andere van overtuigd dat zonder gemeenschapszin het rechtssysteem haar betekenis verliest.

Ad Verbrugge begint zijn essay met een intelligente definitie van vrijheid waarin gemeenschap een belangrijke rol speelt: ‘het [is] van belang te beseffen dat eenieder van ons pas werkelijk vrij kan zijn, doordat hij leeft in de werkelijkheid van een zedelijke gemeenschap waarin die vrijheid als een recht van iedereen wordt erkend. Dat ik niet louter in naam, maar in werkelijkheid beschik over mijn eigen lichaam en mijn eigendom en ook bescherming daarvan geniet, heb ik niet aan mezelf te danken, maar aan de gegeven werkelijkheid van een levende gemeenschap waarin mij dit recht is geschonken en waarin ik omgekeerd de plicht heb dit recht op me te nemen en anderen te doen toekomen, om dit recht aldus werkelijk te laten zijn. In een toestand van rechteloosheid of slavernij is deze vrijheid niet gerealiseerd en beschikt iemand dus ook niet werkelijk over zichzelf of zijn bezit als een algemeen erkend en dus geldend richt binnen de gemeenschap.’
Verbrugge benadruk dat de straf die een misdadiger krijgt wanneer hij de wet overtreed niet louter genoegdoening van het slachtoffer en is uiteindelijk ook niet het motief voor de strafmaat. ‘De misdadiger heeft immers niet alleen een misdaad begaan jegens het slachtoffer, hij heeft ook een misdaad begaan jegens de gemeenschap waarin de persoon – en dus ook hijzelf en het slachtoffer – dergelijke rechten en waarden hebben gekregen.’ De straf is echter ook bedoelt om ‘de werkelijkheid van het recht’ uit te drukken. Het is de belichaming van de wil van de gemeenschap, gerepresenteerd door de uitspraak van de rechter. Verbrugge benadrukt dat de straf niet in de eerste plaats een verzoening is tussen slachtoffer en dader, maar ‘uitgaande van deze gedachtegang verzoent het slachtoffer zich dus primair met de gemeenschap’. Dit omdat het slachtoffer ‘door de handeling van de misdadiger [is] genegeerd in de werkelijkheid van zijn vrijheid.’ Dit werkt twee kanten op, ook voor de misdadiger, hij heeft zich namelijk door zijn misdaad ‘afgezonderd van de gemeenschap’ en is daardoor dus niet vrij meer. Het is juist door de straf dat hij zich weer als vrij mens in de samenleving kan bewegen. ‘In ieder geval moet duidelijk zijn dat het straffende recht als uitgangspunt niet de vergelding van het gevoelde leed van het slachtoffer of morele verbetering van de dader heeft. Dergelijke fenomenen zijn hoogstens bijverschijnselen van zijn eigenlijke betekenis, namelijk dat het straffende recht de werkelijkheid is van de algemene wil van een gemeenschap, zoals die in het recht is uitgedrukt. Zonder straf is het recht niet werkelijk en blijven de waarden van de gemeenschap iets abstracts-vrijblijvends, iets dat slechts in gedachten bestaat.’ Het bestaan van een rechtvaardig rechtssysteem wil volgens Verbrugge nog niet zeggen dat mensen werkelijk in vrijheid kunnen leven. Volgens hem is ‘iedere misdaad tegen de persoon een misdaad tegen de mensenrechten.’ Dat betekend dat er dan ook niet zo veel verschillen zijn tussen ‘totalitaire regimes’ en de ‘gewelddadige getto’.
Absolute vrijheid is volgens Verbrugge geen vrijheid. De ‘verabsolutering van de individuele vrijheid’ leidt uiteindelijk tot asocialiteit. ‘Wanneer (…) radicale individualisering overal om zich heen grijpt, desintegreert de gemeenschap die de voorwaarde is voor iemands werkelijke vrijheid. In het ontstaan van levenssferen waaruit het gemeenschapsgevoel verdwenen is, wordt ook het recht – als uitdrukking van de algemene wil van een gemeenschap – abstracts: iets dat niet meer werkelijk wordt geleefd, maar nog slechts als een juridische ‘spelregel’ bestaat. Een scherpe conclusie is dan ook: ‘individualisering tendeert naar een asociale samenleving, een ethos dat zich onder andere manifesteert in geweld. [Het publieke leven is dus van groot belang, ook voor het in stand houden van het rechtssysteem. Dat kan mijn conclusie zijn van deze opmerkingen van Verbrugge. Juist de publieke ruimte kan een fysieke representatie zijn van het gemeenschapsgevoel. Wanneer er geen gemeenschapsgevoel meer is in de maatschappij zal ook het straffen weinig zin hebben. Dit helemaal het geval wanneer we kijken naar clanmatige organisaties of gangs. Dit soort organisaties opereren buiten de gemeenschap en hebben vaak hun eigen regels en mores. Misdaad wordt dus niet gezien als misdaad tegen de gemeenschap maar tegen iets dat ‘daarbuiten’ zich afspeelt. Straf is nu geen noodzakelijke afzondering uit de maatschappij om rehabilitatie mogelijk te maken maar in de ogen van de misdadiger een betekenisloze daad – om de eenvoudige rede dat de misdadiger geen deel uit maakte van de gemeenschap. In een gesegregeerde samenleving is het onmogelijk om met straf ‘de werkelijkheid van de wet’ uit te drukken. Simpelweg omdat zowel dader als slachtoffer geen deel meer uitmaken van de maatschappij. Straf verwordt nu tot louter vergeling. Het wegvallen van gemeenschap maakt het recht inhoudloos.
Het gebrek aan gemeenschap wijdt Verbrugge in eerste instantie aan het wegvallen van het gezin als stabiele factor en het aanleren van het ‘sociale’. De afwezigheid van volwassen rolmodellen zorgt er voor dat het kind niemand meer heeft om zich aan te spiegelen. ‘Reeds Aristoteles heeft duidelijk gemaakt dat de mens slechts door goede opvoeding en gewenning tot de deugd als zijn hoogste zelfontplooiing kan komen.’
Concluderend kunnen we zeggen dat het vertrouwen in het rechtssysteem het gevolg is van de afbrokkelingen van gemeenschapszin. Alleen in een maatschappij die ‘samenleeft’, kan misdaad ook als zodanig worden opgevat, anders blijft het een private zaak tussen dader en slachtoffer. Misdaad kan alleen dan publiek worden wanneer er een algemeen vertrouwen is in de rechtsstaat. Alleen op die manier krijgt straf haar betekenis en dient het als middel tot rehabilitatie om terug te keren in de maatschappij. Een samenleving die volledig gesegregeerd is, waar het leven zich afspeelt in geprivatiseerde ‘security bubbles’ daar wordt ook het vertrouwen in de rechtsstaat uitgehold.

[1] Ad Verbrugge, “Zinloos geweld: Misdaad en straf in een tijd van cultuurverlies, in: Tijd van onbehagen: Filosofische essays over een cultuur op drift, 2004, pp 11-41.

No comments:

Post a Comment